Direct naar artikelinhoud
BOEKRECENSIEDe laatste zomer in de stad

Zelden word je zo vrolijk van een tragisch boek als De laatste zomer in de stad ★★★★★

Gianfranco Calligarich debuteerde in 1973 met De laatste zomer in de stad. Bijna 50 jaar later is het boek, geheel terecht, herontdekt. Wat een heerlijke misère.

Zelden word je zo vrolijk van een tragisch boek als De laatste zomer in de stad ★★★★★
Beeld Claudie de Cleen

Rome is nooit alleen maar mooi in De laatste zomer in de stad, het debuut van Gianfranco Calligarich uit 1973 dat in Italië een cultstatus heeft – en nu eindelijk is vertaald. Als je van Rome houdt, schrijft hij, zal het zich aanbieden zoals jij dat wilt en hoef je je alleen maar ‘over te geven aan de kabbelende golven van het heden’ om er deel van te worden. Dan zullen er ‘schitterende trappen zijn, spectaculaire fonteinen, tempelruïnes en de nachtelijke stilte van onttroonde goden, totdat de tijd elke betekenis verliest, behalve de kinderlijke betekenis dat de klok erdoor wordt aangedreven’.

Aan liefde geen gebrek bij verteller Leo Gazzara, maar toch is het in zijn Rome altijd te heet, of te koud, of te nat. Het zonlicht is te fel, de nachthemel weergaloos maar dreigend. Regen klettert neer in de straten en op de pleinen, waar plassen zo groot als meren ontstaan. Barsten doorklieven de monumentale muren, overal brokkelt pleisterwerk af en wurmt gelig gras zich door kieren naar buiten.

De bijna-dertiger is ontsnapt aan het Milaan van zijn ouders, ‘die naargeestige stad’, om in Rome te ontdekken wat hij met zijn leven aan moet. Dat valt nog niet mee. Het is vlak na de Italiaanse boom economico van de jaren zestig, de hoofdstad bruist en er is meer dan genoeg werk, maar Leo kan er niet van profiteren. Binnen een jaar is hij ontslagen bij zijn tijdschriftbaantje, ‘een periode die eerlijk gezegd nog korter had kunnen zijn’, zonder uitzicht op iets nieuws – of de bereidheid zich daarvoor in te spannen.

Hij zwerft door de stad, pakt de metro naar Ostia om aan zee wat te lezen. Struint de kroegen rond Piazza del Popolo af, in de hoop iemand tegen te komen die hem kan trakteren. Belandt op feestjes met mensen die het wél hebben gemaakt, met tv-regisseurs, modellen, een tenniskampioen. En probeert telkens weer te stoppen met drinken. Tegen een vriend: ‘‘Ik heb het wel naar mijn zin.’ ‘O ja? Waarom ben je dan altijd dronken?’ ‘Niet altijd’, zei ik, ‘vaak. Dat is een aanzienlijk verschil.’’

Zelden word je zo vrolijk van een tragisch boek als De laatste zomer in de stad ★★★★★
Beeld Wereldbibliotheek

Leo is een nietsnut, een sombermans, nogal een macho bovendien, vooral voor de vrouwen die hij in bed weet te krijgen. Toch is het na 175 pagina’s moeilijk afscheidnemen. Hij formuleert zo geestig en gevat – ook in de sterke vertaling van Els van der Pluijm – dat je hem kunt blijven citeren. Over zijn aanwezigheid op een feestje: ‘Mijn terugkeer naar de anonimiteit viel samen met de ontdekking van een pot vol hazelnoten.’ (Waarvan hij zich de rest van de avond slechts met tegenzin losscheurt.) Of neem de openingszinnen: ‘Zo gaat het natuurlijk altijd. Iemand doet van alles om afzijdig te blijven en belandt vervolgens op een goede dag, zonder te weten hoe, in een geschiedenis die hem regelrecht naar het einde brengt.’ Wat een manier om je oeuvre te beginnen.

Dat vond Natalia Ginzburg ook. De grote Italiaanse schrijver en redacteur was zo enthousiast over het manuscript dat ze persoonlijk toezag op de publicatie. Het boek beleefde een bescheiden succes, waarna Calligarich (1947) carrière maakte in de film- en televisiewereld. Veertig jaar (en een paar andere romans) later is De laatste zomer in de stad herontdekt door het grote publiek.

Het is net Fellini, jubelde de Italiaanse pers bij de heruitgave. De hoofdpersoon lijkt zo uit La dolce vita gestapt! Inderdaad, Leo begeeft zich weleens onder de Romeinse beau monde, en ook hij dwaalt veel door nachtelijk Rome, maar zijn leven is een stuk minder dolce, zijn Rome heel wat rafeliger dan dat van Marcello Mastroianni, die een sterreporter speelt. Leo komt uiteindelijk terecht op de typistenafdeling van de Corriere dello Sport, waar hij artikelen van anderen moet overtikken. Plonst Marcello met de wulpse actrice Sylvia in de Trevi-fontein, Leo en zijn geliefde Arianna liggen hele nachten slapeloos in bed, ‘als kokkels’ aan elkaar geklampt, verenigd in hun gevoel van vervreemding en onvermogen.

Leo had haar ontmoet op het feestje met de hazelnoten, beeldschoon, spontaan, net zo rusteloos als hij. Met Arianna wordt hij soms, heel soms ‘overmand door de hoop dat het ten slotte allemaal goed zou komen’. Ze deelt zijn liefde voor Proust (al heeft geen van beiden À la recherche du temps perdu ooit uitgelezen), gaat graag met hem mee naar zee en is goed tegen hem opgewassen (‘ik wil helemaal niet vrijen, heb je dat nog steeds niet door?’). Maar wispelturig is ze ook, en als het even zo uitkomt, laat ze Leo vreselijk barsten – of heeft hij het over zichzelf afgeroepen?

Want ook hier geldt: aan liefde geen gebrek, maar Leo kán er zo weinig mee, zoals hij droog-ironisch blijft benadrukken. Net als met de rest van het bestaan. Zelden zo vrolijk geworden van zo’n tragisch boek.

Gianfranco Calligarich: De laatste zomer in de stad. Uit het Italiaans vertaald door Els van der Pluijm. Wereldbibliotheek; 176 pagina’s; € 20.