Mijn stad staat in het teken van een cultureel festival. Ter leering ende vermaeck zullen artiesten, muzikanten en verhalenvertellers een week lang optredens verzorgen. Echt iets voor de kleinkinderen, denk ik bij mijzelf. Ik stuur ze een appje met de vraag of ze mee willen. Voor woensdagmiddag staat hun agenda al vol. Maar… ik heb geluk, de zondag is nog blanco.
Met aan elke hand een kleinzoon betreed ik het festivalterrein. Het eerste wat ik zie is een standje waar kinderen worden geschminkt. Het lijkt mij erg leuk maar de jongens vinden het niets. Even voorbij de schminkstand staan Afrikaanse trommels, opgesteld in een cirkel. Enthousiast roffelen een stuk of tien kinderen met hun handen op de instrumenten. Een beeld van een met rubber bespannen trommel, die ik ooit voor mijn vijfde verjaardag kreeg, doemt voor mij op. Dolblij was ik ermee. Trommelen, dat vinden de jongens vast en zeker leuk! Maar nee, ze vinden het niet zo tof. Ineens ziet de oudste een stand waar je kunt boogschieten. Hij vliegt er op af en mag tien keer schieten. Zijn ogen glinsteren van pret als hij een paar keer raak schiet.
Een meisje in Indianenkostuum komt op ons toe gelopen. Ze wijst naar een grote wigwam achter haar en nodigt ons uit binnen te komen. Zo dadelijk zal een Russisch sprookje worden verteld. Aarzelend lopen de kleinzoons aan mijn hand naar binnen. Als klein meisje was ik al dol op de sprookjes van Andersen, die mijn oma mij vaak voorlas. Dat zullen de kinderen toch zeker leuk vinden! Een verhalenvertelster stapt het podium op. Ze verhaalt over een zevenkoppige draak die door een jongen, genaamd Pjotr, overwonnen moet worden. De vrouw blijkt gespeend van elk narratief talent, getuige het geroezemoes dat steeds luidere vormen aanneemt. Als we weer buiten staan vraag ik de kinderen hoe ze het vonden. “Een beetje saai”, antwoordt de oudste van zes. Ik kan hem geen ongelijk geven.
Het mooie zomerweer heeft ons dorstig gemaakt. We gaan wat drinken op een heus vrachtschip dat tegenwoordig dienst doet als pannenkoekenrestaurant. De kleinzoons kijken gefascineerd naar de bootjes en waterfietsen die door de gracht varen. Ik kijk met verbazing naar de bierdrinkende jongeren die onderuitgezakt in de bootjes hangen. De overvloedige inname heeft bij de meesten al een aardig zwembandje rond hun middel gevormd. Reddingsvesten zijn zo te zien overbodig.
Als ik met de kinderen een verhalentent in wil gaan, duikt er een blondgelokt knaapje op uit de mensenmassa. Een vriendje van de oudste kleinzoon. Lachend vliegen ze elkaar om de hals. Met in hun kielzog de jongste kleinzoon, beginnen ze rondjes te rennen om een dikke boom. Ze klimmen op een kanon, buitelen over elkaar heen en laten zich in het gras vallen. Op slag zijn alle culturele activiteiten vergeten. Ze hebben alleen aandacht voor elkaar en gaan volkomen op in hun spel.
Ik ga rustig op een muurtje zitten en kijk geanimeerd naar de spelende kinderen. Onwillekeurig dwalen mijn gedachten af. Zij gingen niet, zoals ik, met allerlei verwachtingen naar het festival. Nee, zij laten alles komen zoals het komt en handelen puur vanuit hun gevoel en intuïtie. Zo leven ze volledig en met aandacht in het moment, in het hier en nu. Iets wat ik gaandeweg mijn leven ongemerkt ben kwijtgeraakt. Eckhart Tolle heeft een boek vol geschreven over hoe je dat nu precies doet: leven in het hier en nu. Kinderen doen het van nature. Ik dacht de kleinzoons een culturele en leerzame middag te bieden. Maar het liep anders. Niet ik, maar zíj gaven mij een prachtige levensles.
‘Kome wat komt’, dat is vanaf nu mijn levensmotto!