Direct naar artikelinhoud
column

Het is tijd dat de echte fundamentalistische Bach-uitvoerders opstaan

Het is tijd dat de echte fundamentalistische Bach-uitvoerders opstaan

Wekelijks neemt Bor Beekman, Robert van Gijssel, Joris Henquet, Merlijn Kerkhof, Anna van Leeuwen of Herien Wensink stelling in de wereld van film, muziek, theater of beeldende kunst.

Alle uitvoeringen van de Matthäus-Passion lijken op elkaar. Nou vooruit, niet álle. Maar wie dezer dagen naar een Matthäus wil, kan grofweg kiezen uit twee smaken. Je hebt clubs (de symfonieorkesten) die het stuk spelen op de stemtoon waar de centrale a 442 hertz is. En dan zijn er gespecialiseerde barokensembles die Bach historisch verantwoorder uitvoeren op 415 hertz, in feite een halve toon lager, op kopieën van instrumenten uit Bachs tijd. Dan heb je in dat historische kamp nog een subdivisie: omdat veel musicologen ervan overtuigd zijn dat Bach geen ‘gewoon’ koor had, maken zij gebruik van solisten en ripiënisten (aanvullende stemmen).

Maar tussen die kampen staan al lang geen grote schotten meer. De ‘gewone’ orkesten weten óók hoe ze dienen te fraseren in barokmuziek – kort en sprekend, niet te zwaar; vibrato gebruik je alleen als effect. Dat krijgt iedere conservatoriumstudent al jaren mee.

Een recensent is altijd op zoek naar iets nieuws. Een andere aanpak, verse inzichten. Maar het laatste inzicht stemt vooral somber: dat de interpretaties, de manier waarop wij (musici én critici) naar muziek kijken vooral modegevoelig is, dat verandering zich in grote golfbewegingen voltrekt.

En nu is het wel weer eens tijd voor een nieuwe, radicale, nietsontziende golf.

Toen hun beweging in de jaren zestig vleugels kreeg, werden de mensen die de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk groot maakten – Nikolaus Harnoncourt (Oostenrijk) en Gustav Leonhardt (Nederland) – voor fundamentalisten gehouden. Leonhardt, opgegroeid met het idee dat Bachs muziek in een kerk thuishoorde, was inderdaad redelijk standvastig. Maar Harnoncourt ging al snel in op uitnodigingen van symfonieorkesten om zijn op historische bronnen gebaseerde ideeën ook daar over te brengen. Niks fundamentalistisch aan.

Samen maakten ze een reeks opnamen van de Bach-cantates. Vergeten instrumenten zoals de viola da gamba werden uit musea vandaan getrokken, het klavecimbel werd in ere hersteld, de strijkers gingen weer op darmsnaren spelen. De grootste verandering was dat, zoals te horen op Harnoncourts beroemde opname van de Hohe Messe (1968), er ook weer van jongenskoren gebruik werd gemaakt. De klankkleur veranderde vanzelfsprekend.

Maar die praktijk met jongenskoren – vrouwen mochten niet zingen in de diensten in het Leipzig van Bach – verdween al snel. Toch niet zo praktisch, er waren er ook maar weinig met het vereiste niveau. Wie nu in Nederland een Matthäus-Passion bezoekt, hoort vaak wel wat jongens of kinderen meezingen in de openings- en slotkoren van het eerste deel – een ingesleten uitvoeringstraditie.

De historische beweging emancipeerde ver voor het stadium was bereikt dat je van een historische uitvoering kon spreken. Want waarom werd dat grote orgel nooit gebruikt? In een historische stemming, met balgentrappers voor de windvoorziening in plaats van op elektriciteit? Waarom klinkt het altijd in dat keurige standaard-Duits, en nooit in het oude Saksische dialect? Kan het niet een keer met jongenssopranen én solistisch? En kan de Thomaskerk trouwens niet in oude, barokke stijl – meer hout, minder galm – worden herbouwd?

Dus misschien willen de échte fundamentalisten opstaan? We gaan er qua emancipatie wat op achteruit, ja, sorry. Maar het zal een onvergetelijke Matthäus opleveren.